Print


HET DECREET VAN 1811

Het is keizer Napoleon Bonaparte geweest, die in 1811 (Nederland was toen ingelijfd bij Frankrijk) de inwoners van ons land verplichtte een familienaam aan te nemen. Bij decreet van de Franse keizer van 18 augustus 1811 werd bepaald, dat wie in Nederland nog geen vaste achternaam had, er binnen een jaar één moest aannemen.
Deze termijn werd verlengd bij decreet van 17 mei 1813 (want heel veel mensen vonden het maar onzin!) en nogmaals bij Koninklijk Besluit van 8 november 1825.
Dit laatste decreet als gevolg van het feit, dat er nog steeds mensen rondliepen zonder achternaam. Van deze laatste gelegenheid een achternaam te kiezen werd overigens nauwelijks gebruik gemaakt. Als gevolg van deze decreten ontstonden de registers van naamsaanneming.

Het is echter een misvatting dat de achternamen zijn ingevoerd door Napoleon en dus aan hem te danken zijn. In feite hadden veel mensen al voor zijn tijdperk achternamen, die echter niet officieel geregistreerd waren. Al in de Middeleeuwen werd het éénnaamsysteem vervangen door het tweenamensysteem, bestaande uit een toenaam.
Vóór 1811 hadden alleen rijke en voorname mensen een familienaam, de meeste familienamen vond je dan ook in de steden.

Vóór 1811 werden geboorten, huwelijken en sterfgevallen door kerkelijke overheden opgetekend. Het aantal levend geborenen en de overledenen werden ook door vroedvrouwen en chirurgijns aan het gemeentebestuur opgegeven, maar vooral in de tijd van de patriotten en prinsgezinden werd daar weleens de hand mee gelicht.

Tot 1811 waren het de kerken die aantekeningen maakte van geboorten, huwelijken en overlijden maar dit veranderde dus met de invoering van het "Code Civil" (het Burgerlijk Wetboek) definitief.
In 1811 kregen de kerkelijke bestuurders opdracht hun doopboeken of geboorteregisters voor de overheid open te stellen, in 1812 moesten ze doop- en trouwregisters met contraboeken e.d. bij het archief van de stad of dorp deponeren. Huwelijken mochten vanaf dat moment alleen nog maar door predikanten of anderen worden ingezegend. Het sluiten ervan was aan de officier van de "Etat Civil", de ambtenaar van de ingevoerde burgerlijke stand voorbehouden.
Bij het kiezen van een familienaam in 1811 werd geen druk uitgeoefend om een bepaalde naam aan te nemen, men was daar volkomen vrij in. Op het moment dat men voor de ambtenaar stond kon men elke willekeurige naam kiezen.


PATRONIEMENSYSTEEM.

AFSTAMMINGSNAMEN. Toen er nog geen achternamen bestonden duidde men elkaar vaak aan door middel van patroniemen (vadersnamen): Jan, zoon van Wolter, werd Jan Wolterszoon of Wolterszn of nog eenvoudiger, hij ging als Jan Wolters door het leven. Heel veel families zijn aan hun naam gekomen door het langzamerhand verstarren van een patroniem (vadersnaam) tot geslachtsnaam.

GEOGRAFISCHE NAMEN. Achternamen zijn dan ook soms op de meest eigenaardige manier tot stand komen. In Oost-Nederland werd er ook vaak verwezen naar een aardrijkskundige herkomst, zoals bijvoorbeeld een streek, plaats of boerderij. Zo is mijn achternaam (ter Haar) afgeleid van een specifieke verhoging in het landschap een "haer", hier vond zich de oorsprong mijn achternaam en dus familie . Het voorvoegsel "ter" of "van" is hierin een belangrijke aanwijzing.

BEROEPSNAMEN. Maar men kon ook een achternaam kiezen, afgeleid van het beroep dat werd uitgeoefend; zoals De Boer, Visser, Kuiper, Molenaar, Koopmans, Bakker, Smid (Smit), etc., daarnaast waren er Latijnse namen zoals Kuperus (Kuiper), Faber (smid) en Nauta (schipper).

EIGENSCHAPSNAMEN. Tenslotte was er een groep namen afgeleid van een eigenschap, lichaamskenmerk of andere merkwaardigheid zoals een dier. Voorbeelden hiervan zijn zoals De Groot, de Zwart, de Leeuw etc.


VOORBEELDEN VAN AKTES BETREFFENDE DE NAAMSAANNEMING.

Een achternaam is altijd door veel mensen als belangrijk ervaren, waarbij ijdelheid een grote rol speelt. Iemand die De Ruyter (of desnoods Ruiter) heet, zal graag uitzoeken of hij van de beroemde admiraal afstamt. Het wordt dan ook als een voorrecht beschouwd tot een geslacht te behoren waarvan leden zich in het verleden verdienstelijk hebben gemaakt.
De Nederlandse kent dan ook uitdrukkingen die daarmee te maken hebben: ‘een goede naam is teer’ en ‘denk toch om je goede naam’ zijn enkele voorbeelden.

Zij die in 1811 een achternaam kozen voor zichzelf en alle eventuele kinderen (ook al waren die meerderjarig!) waren in de meeste gevallen de mannelijke gezinshoofden. Ook weduwen waren natuurlijk gezinshoofden en konden in die kwaliteit voor de kinderen een familienaam kiezen.
Het kwam slechts sporadisch voor dat gehuwde en ongehuwde vrouwen voor zichzelf een naam kozen. Ze kregen meestal de achternaam van hun vader.

Velen trokken zich echter niets aan van de voorschriften. Zij gingen door het gebruiken van hun patroniem, dat daardoor als het ware versteende tot familienaam.



↑ Terug naar boven ↑